Commentaar: Sloopkerk

De schoonheid van een sloopkerk. Het was bijna een profetische onderneming, vrijdag in het Nederlands Dagblad. Zeker in de lijdenstijd.

Wij vieren deze weken dat onze redding gelegen is in het feit, dat God een weg met ons gaat die wij nooit zelf bedacht zouden hebben. Wij hadden de onthutsend snelle afbraak van de kerk nooit zelf bedacht. Het gebouw waarin wij ooit gedoopt werden, gebeden en gezongen hebben, trouwden en rouwden, staat te koop. Zij is ons tot een last geworden. Zelfs haar dienaren, bleek deze week in de krant, zijn ons tot last geworden. De dominees drukken zwaarder op de exploitatierekening dan veel gebouwen. Nee, wij hadden dat nooit zelf bedacht.

Maar zo is het altijd gegaan. Hadden wij bedacht dat het christendom een staatsgodsdienst zou moeten worden? Gelegaliseerd door een keizer die uit was op eigenbelang, omarmd door kerkleiders die een maatschappelijk aanzien begeerden? Nee. Maar dat gebeurde wel in 313 na Christus. En dankzij dat besmuikt begin hielden amper tweehonderd jaar later de herders van de kerk in Europa stand, toen de volksverhuizingen plaatsvonden. Rijksbestuurders en ambtenaren redden het vege lijf. Bisschoppen hadden de kans mee te vluchten, maar velen deden het niet. Ze bekommerden zich om de rest die in hun steden achterbleef, juist niet vele aanzienlijken, niet vele wijzen naar het vlees, en voerden namens hen de onderhandelingen met de belagers voor de stadsmuren. En zo smeedde het vuur van de Geest het instituut van de kerk tot een structuur die Europa overeind hield in een periode waarin alles wankelde. Langs een weg die wij nooit hadden bedacht.

Duizend jaar later ging het weer zo. Wij hadden nooit bedacht dat de kerk geestelijk zo moest scheefgroeien, zo afglijden in ambten- en aflaathandel. Maar uit die puinhoop smeedde God een dieper inzicht in zijn Woord, een inzicht dat de kerken een nieuwe tijd in voerde, zowel de kerken van de Reformatie als die van Rome. De kerk, schreef de dichter T.S. Eliot, vervalt voortdurend en wordt steeds herbouwd. En de bouwheer is God zelf.

We leven op de drempel van een compleet nieuwe cultuur – gebouwd op achtereenvolgens de industriële en de digitale revolutie. Weinig zal hetzelfde blijven, er gaat echt nog veel meer sneuvelen dan een paar honderd kerkgebouwen. Het nieuwe tijdperk vergt een nieuwe kerk. En de bouwheer is opnieuw God zelf.

Het zal gaan zoals wij nooit hadden bedacht, en het zal pijn doen. We moeten prachtige kerkgebouwen verpatsen aan de hoogste bieder. Onze dominees zullen weer leerlooiers en tentenmakers moeten worden. Zoals bedrijven zich aanpassen aan de nieuwe cultuur door te bezuinigen op kantoorruimte en overhead.

Hoe het de komende decennia zal gaan met de kerk? Geen idee. Waar het op uitdraait? Op een stad zónder kerken, een multiculturele metropool, in Gods Wereldatlas uitgetekend en bij haar naam genoemd: Nieuw Jeruzalem.